vrijdag 19 april 2013

Praten


Niet dat er in ons gezin zoveel gepraat werd. Als we bezoek hadden, was het mijn vader die meestal het woord had. Iedereen vond dat heel gewoon.
Vorig jaar, toen Alzheimer al in zijn leven was, kwam de slagersknecht met zijn vrouw op bezoek. Ik was erbij om hun op te vangen, koffie te zetten en te praten, want dat kon hij niet meer zelf. Na een half uurtje zette ik het filmpje op van de worstmakerij uit 1967 dat mijn broer destijds had gemaakt. (Ik zag opeens hoe jong en vooral hoe knap mijn vader was. Een frisse man, open en gemoedelijk. Niets geforceerds, gewoon wie hij was, zoals hij vast ook dacht altijd te zullen blijven.)
Er werd met achting en openheid tegen en over hem gesproken. Ze waren het met elkaar eens dat het leven goed voor hun geweest was.
Mijn vader luisterde heel oplettend toen ik daarna over het ziekteproces vertelde. Het onderzoek, het nieuwe appartement dat niet doorging, de auto waarin hij niet meer mocht rijden. En over de dood. En wat doodgaan voor mij betekende, de dood van mijn moeder, het doden van dieren. Wat een slager gewóón moet vinden maar wat voor mij nooit zo was geweest, al stond ik als kind zo vaak bij het hakblok te kijken hoe mooi en ritmisch hij een kwart koe uitbeende.
Op dat moment was ik me bewust: Ik praat. En hij luistert.